De man aan de bar lijkt slechts aandacht te hebben voor zijn glas, maar ik kan mijn ogen niet van hem afhouden. Zijn afhangende schouders getuigen van een peilloze triestheid. Zoekt hij rust? Misschien wel zichzelf. En wat gaat het mij eigenlijk aan?
Vreemd, het liefst zou ik opstaan om zijn verdriet zacht weg te kussen. Verward schud ik mijn hoofd en neem een slokje van mijn veel te hete thee.
Dan draait hij zich om en kijkt me aan. De doffe blik in zijn ogen bevestigt mijn gevoel. De eenzaamheid snijdt door mijn ziel en maakt dat ik moeizaam slik.
Een koude windvlaag stroomt door de kroeg en in de deuropening verschijnt een blond manneke van een jaar of twaalf, dertien. De gelijkenis tussen man en kind is treffend.
‘Papa!’ Het ventje stort zich in zijn uitgespreide armen.
De man beantwoordt de vreugdekreet met de meest tedere glimlach die ik ooit zag.
‘Ha jochie,’ zegt hij zacht, klemt hem vast en streelt zijn rommelige haren.
Reddeloos. Redeloos. Ik ben verloren.