HELLEVUUR

iron-bars-old-window-set-very-decayed-eroded-sandstone-wall-54150201

Dreigende wolken doofden de maan en lieten de sterren een voor een verdwijnen. De hitte ligt als een klamme deken over mijn lichaam en maakt het onmogelijk de slaap te vatten. Ik woel en draai. Mijn hoofd tolt. Ik haat de nacht. Aan mijn rondtollende gedachten lijkt geen ontsnappen mogelijk. Is dit hoe ik verder leven moet? Wil ik dit? Kan ik dit? Kan een mens zonder de hartstocht van een ander? Ik onderdruk een vloek.
De wind zwelt aan en bliksem doorklieft het donker dat plots zoveel zwarter lijkt dan zwart. Een donderslag laat me ineenkrimpen. Instinctief houd ik mijn adem vast en wacht. De verschroeide aarde smacht zonder een spoor van schroom naar de regen die haar doordrenken zal. Droogte eist zijn tol.
Zoals het dorre land om water smeekt, zo hunkert mijn lichaam naar hem. Iedere vezel in me hongert naar zijn naakte huid tegen de mijne, zijn eisende lippen op mijn mond. Ik voel me koortsig, maar weet dat ook dat slechts verbeelding is. Machteloos ranselt mijn vuist het primitieve ledikant.
Ik heb hem lief zoals eerder nooit een ander. De gedachte aan hem doet me naar adem happen. Ik sidder en beef en een droge snik onderdrukkend draai ik me op mijn buik. Mijn lijf snakt naar zijn harde weerstand, maar vindt slechts mijn kleine hand. Alles in mij schreeuwt om hem. Alles in mij smeekt om hem. Op mij, om mij. Daverend in mij. Maar al wat buldert is de wind.

Driftig draai ik me terug op mijn rug en ruk onbeheerst mijn nachtpon van mijn lijf. Alles aan mij is warm en vochtig, hunkerend naar verkoeling. Mijn lijf voelt zacht als zoete zomerregen. Dampend. Stomend. De geur van mijn lust vult het vertrek.
Mijn handen strelen, graaien, grijpen. Vinden mijn borsten, tasten mijn tepels. Vertwijfeld richten ze zich op. Ik weet ze donker en hard. Daar! Daar wil ik zijn warme lippen, zijn plagende tong. Mijn heupen schokken, nodigen hem met ongebreideld verlangen, onverholen lust, schaamteloos in mijn bed. Onbesuisd komt ik overeind en open op de tast het weerbarstige raam. Zo ver als ik mogelijk steek ik mijn armen tussen de tralies door en opnieuw bal ik in onmacht mijn vuist. Wanhoop. Lust. Donker, dreigend en zwart. Ik ruik hem, proef hem, verbeeld me zijn goddelijke lijf.
Het onweer barst in alle hevigheid los. Regen geselt me, striemt zonder genade de tranen van mijn wangen. Ik deins terug. Het raam beukt dicht. En met kracht weer open. Woeste wind kust mijn lust.

Krachtige donderslagen doen me verstijven. Radeloosheid lijkt me te verlammen. Ik hurk, maak me klein tegen de muur achter me, druk mijn kin tegen mijn borst en verberg mijn handen hoog tussen mijn klemmende benen. De ruwe stenen ontvellen mijn naakte rug. Oplaaiende passie verjaagt mijn angst en verlangen overweldigt me. Ik kerm en bijt hard op mijn lip. Mijn mond vult zich met de ijzeren smaak van mijn bloed.
Opnieuw rukt de wind aan het raam. Het zwiept tegen de muur en slaat met een slag weer dicht. Open! Dicht! Open! En met een donderende klap weer dicht. Het glas breekt. Zonder me om de scherpe punten te bekommeren veeg ik de scherven van me af. Ik kerf mijn nagels in mijn huid.
Opnieuw scheurt weerlicht de hemel in stukken. Traag, met verachting haast, rolt keer op keer de donder weg, ver in de zwarte nacht. Steeds voordat ik mijn lichaam durf te ontspannen, verlicht bliksem de kleine cel. Helder, oogverblindend wit. Zo kort slechts! Ik zoek, tast, hunker naar hem, maar al wat ik voel is leegte.
Mijn hand laat zich niet beteugelen. Mijn hitte schroeit, blakert mijn ziel. Ik schok en stoot. Mijn hart schreeuwt zijn naam, veel luider dan noodweer ooit razen kan.

***

Hellevuur  verscheen in de verhalenbundel ‘Duister’  (Taalpodium – STEM  – okt 2016)

***
fvh-ewa-1e-prijs-2016

Plaats een reactie